id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22380 | ruilen (als spel) | omtuisen: Ruilen. umtoechen (Lanaken), tuisen: ens toesjen (Lanaken), Ruilen. toechen (Lanaken) | Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2 |
33435 | ruimte waar men stro hakselt en bewaart | hakselzolder: hɛksǝlzǫldǝr (Lanaken) | Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.] I-6 |
33750 | ruin | ruin: rø̜i̯n (Lanaken) | Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9 |
22753 | ruiten in het kaartspel | koeken: p. 9: In sommige gevallen wordt in Oud-Belgisch-Limburg een algemeen Zuidnederlands woord ingevoerd (ten koste van een algemeen Noordnederlands): [b.v.] koeken aas (ruiten aas). koeken aas (Lanaken), ruiten: roeten aos (Lanaken) | Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: ruiten aas. III-3-2 |
17884 | rukken | schokken: sjoken (Lanaken) | niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2 |
34024 | rund | rind: rēnt (Lanaken), rēǝnt (Lanaken), rindsbeest: rensbīs (Lanaken) | Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11 |
24326 | runderhorzel, horzel | bultangel: runderhorzel boͅudaŋəl (Lanaken), vlieg: vlēgə (Lanaken) | insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] III-4-2 |
24349 | runderhorzellarve | boutangel: boͅu̯da.ŋələ (Lanaken) | worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2 |
34022 | rundvee | vee: vi (Lanaken) | Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
24371 | rups | rups: rôps (Lanaken) | rups [ZND 06 (1924)] III-4-2 |