21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertelselke (Q088p Lanaken)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
33515 |
staakbonen |
stekbonen:
stèkbŏĕn (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: de rank - of stokboon [N 71 (1975)]
I-7
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
as:
a.s (Q088p Lanaken),
spil:
spęl (Q088p Lanaken)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
21526 |
staal |
staal:
staol (Q088p Lanaken)
|
Staal (monster). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
26166 |
staander |
voet:
vōt (Q088p Lanaken)
|
Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a]
II-7
|
20125 |
staart |
staart:
start (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken),
staartje:
stɛrtšə (Q088p Lanaken),
stɛ̄rtžə (Q088p Lanaken)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-12, I-9, III-4-2
|
33976 |
staartriem |
staartleer:
startlē̜r (Q088p Lanaken),
staarttoom:
stattou̯m (Q088p Lanaken)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|
21272 |
stad |
stad:
stat (Q088p Lanaken)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
sta.l (Q088p Lanaken),
stã.l (Q088p Lanaken)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
34203 |
stalklauwen |
chinese klauwen:
chinese klauwen (Q088p Lanaken)
|
Als de koeien in de winter op stal staan, hebben ze weinig of geen beweging. Daardoor slijten de klauwen minder af. Ze kunnen aangroeien. Hierdoor ontstaan de "stalklauwen" met snavelvormig omgebogen toongedeelten. Deze hebben een zeer ongunstige invloed op de beenstanden en veroorzaken onnodige vermoeidheid. Zie ook het lemma ''stalklauwen'' in wbd I.3, blz. 482. [N 52, 9; A 48A, 13]
I-11
|