20323 |
sterven |
kapotgaan:
kapot˲gǭn (Q088p Lanaken),
sterven:
(fin (fr.), maar langer).
sterreve (Q088p Lanaken)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
(= kapot gaan).
kepot goon (Q088p Lanaken),
kəpot goon (Q088p Lanaken)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
25195 |
sterx |
ster:
steͅr (Q088p Lanaken)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
34050 |
stier |
duur:
dør (Q088p Lanaken),
dø̄r (Q088p Lanaken),
stier:
stīǝr (Q088p Lanaken)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
ook materiaal znd 28, 31
stiefkop (Q088p Lanaken)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯fsəl (Q088p Lanaken),
steͅi̯səl (Q088p Lanaken)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (Q088p Lanaken),
stijfselpap:
stijfsəlpap (Q088p Lanaken)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
beugel:
bø̄.gǝl (Q088p Lanaken)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
28975 |
stiksteek |
stiksteek:
stekstēk (Q088p Lanaken)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
28859 |
stikzijde |
lapzijde:
lapzęj (Q088p Lanaken),
stikzij(de):
stekzęj (Q088p Lanaken)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|