33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
stronkel:
strungkəl (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: de stam van een koolplant [N 71 (1975)]
I-7
|
18106 |
strontje |
weegschijter:
wɛ.xši.tər (Q088p Lanaken),
wegeschijter:
wēͅgəšī.t (Q088p Lanaken),
wègeschītər (Q088p Lanaken)
|
gerstekorrel [ZND m] || hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)]
III-1-2
|
25574 |
strooien |
strooien:
strø̜i̯ǝ (Q088p Lanaken)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
ənə stryən hūt (Q088p Lanaken)
|
een strooien hoed [ZND 07 (1924)]
III-1-3
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strøu̯sǝl (Q088p Lanaken)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
heilappen:
hęi̯lɛp (Q088p Lanaken),
lappen:
lɛp (Q088p Lanaken),
potstrooisel:
potstrø̜i̯sǝl (Q088p Lanaken),
spangen:
spa.ŋǝ (Q088p Lanaken),
strooisel:
strøu̯sǝl (Q088p Lanaken),
strø̜i̯sǝl (Q088p Lanaken),
strø̜u̯sǝl (Q088p Lanaken)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
strøu̯ǝ (Q088p Lanaken)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
20956 |
stroop |
siroop:
šrup (Q088p Lanaken)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
crevat (Q088p Lanaken)
|
das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
28964 |
stroppen, gezegd van de draad |
stroppen:
strø̜pǝ (Q088p Lanaken)
|
Opeenschuiven, zich samenpakken, blijven steken, gezegd van de draad. [N 59, 69]
II-7
|