18143 |
bochel |
bult:
bölt (Q088p Lanaken),
kroef:
krof (Q088p Lanaken),
krŏf (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
krŏf op zənə rək (Q088p Lanaken),
krŏŏf (Q088p Lanaken)
|
Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
26341 |
bodem, bedding |
bodem:
bō.jǝm (Q088p Lanaken)
|
De bodem, de bedding van de beek. [Jan 25; Coe 17; Grof 29]
II-3
|
26452 |
bodemsel |
bodemsel:
bō.jǝmsǝl (Q088p Lanaken)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
21300 |
boek |
boek:
book (Q088p Lanaken),
bōk (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken)
|
boek [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝnt (Q088p Lanaken)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q088p Lanaken),
de boer (Q088p Lanaken),
de boer woent op ē groet/klein boeregedoe (Q088p Lanaken),
de boer woent op ən winning (Q088p Lanaken),
də būr (Q088p Lanaken),
də būr wunt ob m būrdəreij (Q088p Lanaken),
də būr wunt ob m paggōd (Q088p Lanaken),
də būr wunt ob m weͅnneͅŋ (Q088p Lanaken),
də būr wunt op m būrdərij (Q088p Lanaken),
də būr wunt op m wenneŋ (Q088p Lanaken),
də būr wūnt op ən burdəerijə (Q088p Lanaken)
|
boer [ZND 14 (1926)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (Q088p Lanaken),
gek:
gek (Q088p Lanaken),
zot:
zot (Q088p Lanaken)
|
Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝręi̯ (Q088p Lanaken),
labeur:
labø̄r (Q088p Lanaken),
winning:
weneŋ (Q088p Lanaken),
węneŋ (Q088p Lanaken)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
krulkool:
kròlkŭŭl (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): boerekool (brassica oleracea acephala) (boerenmoes, krolkool, kroezelkool) [N 71 (1975)]
I-7
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
boerenzwalber:
boerezwalber (Q088p Lanaken),
zwalber:
zwalbər (Q088p Lanaken),
zwɛlbərs (Q088p Lanaken),
zwalbertje:
zwɛlbərkəs (Q088p Lanaken)
|
boerenzwaluw || zwaluw [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|