e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlegelknuppel, slaghout kop: kǫp (Lanaken) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 √† 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok geerd: gē̜rt (Lanaken) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien flikflooien: Hēͅr kan flikfluə (Lanaken), flikkefloren: ər kon flikkəflûrə (Lanaken), mouwenvegen: ər kon mouwə vĕgə (Lanaken), treffen: Her kin treffen (Lanaken) Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleier fletser: fletser (Lanaken), mouwveger: mouwvèger (Lanaken), mowvēͅgər (Lanaken), èr kan mouwveiger (Lanaken) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vlekziekte vlekvuur: vlɛkvȳr (Lanaken) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12
vleugels in de wanmolen vleugelen: vlø̄.gǝlǝ (Lanaken), windmakers: wendmǭkers (Lanaken), windplanken: windplanken (Lanaken) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegennet vliegennet: vlēgǝnęt (Lanaken) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vlieger waaier: wejer (Lanaken) Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)] III-3-2
vlier brommel: gecombineerd met ZND 8 055, idem  bromellen (Lanaken), heulenteer: gecombineerd met ZND 8 055, idem  eulenteir (Lanaken), heulentèr (Lanaken), vlierboom: gecombineerd met ZND 8 055, idem  vlierbaum (Lanaken) vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3
vlinder pepel: pipəl (Lanaken), pīpəl (Lanaken, ... ), pĭpəl (Lanaken, ... ) vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2