17747 |
voorhoofd |
kop:
de oͅjers van zəne kop (Q088p Lanaken),
Də ōərə van ze kŏp (Q088p Lanaken),
də ōͅərə van zənə kop (Q088p Lanaken),
ster:
steͅr (Q088p Lanaken),
voorhoofd:
de ŏers van z`n vŭrh. (Q088p Lanaken),
veurhŭit (Q088p Lanaken),
voorkop:
de oujərs van zənə vørkoͅp (Q088p Lanaken),
de ōͅjərə van zənə vørkop (Q088p Lanaken)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || ster (voorhoofd) [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
31263 |
voorijzer |
groefijzer:
gruf˱īzǝr (Q088p Lanaken)
|
Klein aambeeldje met gleuven dat wordt gebruikt voor het maken van groeven in metalen platen. De bovenzijde van het werktuig kan vlak of bol zijn uitgevoerd. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 156) dient het ook om metaaldraad en dunne staven halfrond te smeden. Zie ook afb. 23. Volgens de invuller uit L 210 werd het voorijzer gebruikt samen met de voorhamer. [N 64, 34d; N 66, 14d]
II-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knēi̯ (Q088p Lanaken)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
een buiteling maken:
ĕn buuteling maoke (Q088p Lanaken)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
29072 |
voorpand |
voorste stuk:
vø̜̄rstǝ stø̜k (Q088p Lanaken)
|
Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93]
II-7
|
32643 |
voorschaar |
schulp:
šø̜.lǝp (Q088p Lanaken)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
scholk (Q088p Lanaken),
sjolk (Q088p Lanaken)
|
voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
doorgang:
dōrgā.ŋk (Q088p Lanaken),
voergang:
vōrgā.ŋk (Q088p Lanaken)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
poort:
pōrt (Q088p Lanaken),
poortje:
pø̄rtšǝ (Q088p Lanaken),
staldeur:
[staldeur] (Q088p Lanaken)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
33975 |
voorstrengen |
voorzeels:
vørzils (Q088p Lanaken)
|
Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10
|