21267 |
woord |
woord:
wōrt (Q088p Lanaken),
ə woort, ə weurdche, dat zien schoen weurt (Q088p Lanaken)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
boutangels:
bǫu̯taŋǝls (Q088p Lanaken)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (Q088p Lanaken)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
wortelen:
wòrtəl (Q088p Lanaken),
worteltjes:
wøͅrtəlkəs (Q088p Lanaken)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)] || Hoe noemt u: de wortel (daucus carota - fam. umbelliferae) [N 71 (1975)]
I-7
|
20917 |
wrang |
wrang:
vraŋ (Q088p Lanaken)
|
Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrijf (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
wrijf (Q088p Lanaken)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrēvə (Q088p Lanaken),
wrieven (Q088p Lanaken)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vreŋə (Q088p Lanaken),
wringen (Q088p Lanaken)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vrø̄tǝlǝ (Q088p Lanaken)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaad:
zǭt (Q088p Lanaken)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|