18537 |
zwart pak |
zwarte jas met fantasiebroek:
zwatə jas meͅt fantazibrōk (Q088p Lanaken)
|
zwarte pak, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte wiemelen:
ẓjwártə wīēməl (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: de zwart aalbes (zwart bes, morsbes, brandewijnbes, aalbes) (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kraai (Q088p Lanaken),
geen fon.doc.
kraai (Q088p Lanaken),
krauw:
kraaw (Q088p Lanaken),
krauw (Q088p Lanaken)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschaal:
naxtšāl (Q088p Lanaken)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
33890 |
zwarte staar |
blind:
blēnt (Q088p Lanaken),
maanoger:
mānęi̯gǝr (Q088p Lanaken)
|
Deze vorm van staar, waarbij het netvlies en de oogzenuw verlamd zijn, openbaart zich door blindheid en onbeweeglijkheid van de pupil bij verschillend licht. Het oog behoudt wel zijn natuurlijke kleur, vorm en glans, zodat een leek de kwaal gewoonlijk niet of eerst laat vaststelt, maar de kenner ontdekt haar aan de strakke uitdrukking van het paard met "staande ogen" en de onbeweeglijkheid van de pupil. [A 48A, 39b; N 52, 26]
I-9
|
28724 |
zwartwerk |
apart werk:
ǝpǭrt węrk (Q088p Lanaken)
|
Het werk dat bestaat uit het maken van vooral zwarte gelegenheidskleding. [N 59, 194c]
II-7
|
28726 |
zwartwerken |
rouw maken:
raw mǭkǝ (Q088p Lanaken)
|
Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c]
II-7
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
solfǝrkǭ.rt (Q088p Lanaken)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (Q088p Lanaken)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwellen (Q088p Lanaken),
zwēͅllə (Q088p Lanaken)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|