31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, lange, tweede) handhaaf:
hā.ntof (Q088p Lanaken),
handvast:
ha.nt˲vas (Q088p Lanaken)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
bø̄vǝwęjtǝ (Q088p Lanaken)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braotwoors (Q088p Lanaken),
brōͅdwø͂ͅrs (Q088p Lanaken),
brōͅtwø͂ͅrs (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
paardsworst:
pēͅrswø͂ͅrs (Q088p Lanaken),
stompje:
stø͂ͅmpkəs (Q088p Lanaken)
|
braadworst [N 06 (1960)], [ZND 21 (1936)] || worst [ZND 21 (1936)] || worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q088p Lanaken)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brōǝklegǝ (Q088p Lanaken)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brōmələ (Q088p Lanaken)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brō.mǝlǝ (Q088p Lanaken)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
brōmələ (Q088p Lanaken),
bramelenstruik:
broomelestroek (Q088p Lanaken)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
brōə (Q088p Lanaken),
brō’jə (Q088p Lanaken),
vleis brooje (Q088p Lanaken),
vleisch brōjə (Q088p Lanaken),
vlys brō’ə (Q088p Lanaken)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)], [ZND m]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
[plat]
kotsə (Q088p Lanaken),
[schertsend, b.v. voor iemand die te veel gedronken heeft]
koͅtsə (Q088p Lanaken),
naar kortessem gaan:
[schertsend]
er ès noa Kotshoven gewès (Q088p Lanaken),
overgeven:
[gewoon]
euvergèven (Q088p Lanaken),
ø"vərgēͅvə (Q088p Lanaken),
øvərgēͅvə (Q088p Lanaken),
spijen:
[gewoon]
spijen (Q088p Lanaken),
[plat]
speijə (Q088p Lanaken)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|