e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

Gevonden: 2852
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: er geit nao chaol bij de broeders (Lanaken) Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)] III-3-3
broedhen broedhen: brø̄u̯hen (Lanaken) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broek achterriem: achterriem (Lanaken), broek: brōk (Lanaken) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek met split broek met een gulp: brōk meͅt ən gølp (Lanaken) een broek met een slip aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3
broek: algemeen boks: soms  boeks (Lanaken), broek: brook (Lanaken, ... ), brōk (Lanaken, ... ), brōək (Lanaken) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] || Broek. Kent uw dialect een ander woord voor "broek"? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekenmaker broekmaker: brōkmǭkǝr (Lanaken) Persoon die alleen maar broeken maakt. Het woordtype stukwerker duidt op een persoon die niet uitsluitend broeken maakt. [N 59, 195b] II-7
broekenplank broeksplank: brōksplāŋk (Lanaken) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekspijp pijp: pīpə (Lanaken) de pijpen van de broek [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak achter achtertas: axtərteͅs (Lanaken), konttas: ko͂ntteͅs (Lanaken) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak opzij zijtas: zeͅjteͅs (Lanaken) de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3