23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgoate (Q088p Lanaken),
galmlokken:
galmlōkər (Q088p Lanaken)
|
Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
galopperen:
galǫ`pērǝ (Q088p Lanaken),
viervoetig (lopen):
vērvø̄tǝx (Q088p Lanaken)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gāŋk (Q088p Lanaken),
nere:
nēͅrə (Q088p Lanaken),
neͅi̯rə (Q088p Lanaken)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
doorgang:
dōrgā.ŋk (Q088p Lanaken),
doorloop:
dōrlø̜i̯.p (Q088p Lanaken)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
34548 |
gans |
gans:
gái̯s (Q088p Lanaken)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
18135 |
gapende wonde |
lok:
look (Q088p Lanaken),
open wonde:
open wonj (Q088p Lanaken),
ōpe wŏn (Q088p Lanaken),
ōpə won (Q088p Lanaken)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
28847 |
garen |
garen:
gǭrǝ (Q088p Lanaken)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28867 |
garenkistje |
garendoos:
gǭrǝdus (Q088p Lanaken)
|
Kistje of doos voor het opbergen van het garen. Men kan het ook opbergen in een lade van de naaimachine. [N 59, 10]
II-7
|
28862 |
garenklosje, garenpijpje |
rolletje:
rolkǝ (Q088p Lanaken)
|
Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.]
II-7
|
20980 |
garnaal |
garnaal:
garnaal (Q088p Lanaken),
fon.var. van "garnaal"niet opgenomen
garnaal (Q088p Lanaken)
|
garnaal [ZND 05 (1924)], [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|