34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
rø̜̄f (Q088p Lanaken),
rǫu̯f (Q088p Lanaken),
schapenvel:
sxāpǝvɛl (Q088p Lanaken)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehiemelte (Q088p Lanaken),
gəhiməltə (Q088p Lanaken),
gəhīməltə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (Q088p Lanaken),
gehuich (Q088p Lanaken),
gəhø͂ͅg (Q088p Lanaken),
gəhøͅg (Q088p Lanaken)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯.t (Q088p Lanaken),
gęi̯t (Q088p Lanaken),
geits:
gɛts (Q088p Lanaken)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (Q088p Lanaken)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
24483 |
geknotte wilg |
boom:
buim (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
knotwilg:
knotwilg (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
wilg:
wilg (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
kroezelig haar:
kruzələg hōͅr (Q088p Lanaken),
krulhaar:
krölhoar (Q088p Lanaken),
krullen:
krollen (Q088p Lanaken),
krollə (Q088p Lanaken)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
de mos gèld hebbe veur dat kenne te betale (Q088p Lanaken),
də mos gēͅlt həbbə vør konnə tə bətālə (Q088p Lanaken),
də môs gēͅlt həbbə øm kinnə te bətalə (Q088p Lanaken),
geͅld (Q088p Lanaken),
gêld (Q088p Lanaken),
gɛ̄lt (Q088p Lanaken),
ich bin me gèld kwiet (Q088p Lanaken),
ich bin mə gēͅlt kwīt (Q088p Lanaken),
ig ben mə geͅld kwīt (Q088p Lanaken),
xɛ:ld (Q088p Lanaken)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lø`pinǝ (Q088p Lanaken)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieken (Q088p Lanaken),
gəlīkə (Q088p Lanaken)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|