21337 |
kletswijf |
babbelkous:
babelkaas (P171p Landen),
babbelwijf:
babbelwijf (P171p Landen),
klappei:
en klappei (P171p Landen),
langtong:
langtoeng (P171p Landen)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
18230 |
klomp |
klomp:
klump (P171p Landen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12
|
33675 |
kluit aarde |
klont:
klont (P171p Landen),
klot:
klǫt (P171p Landen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rōpǝ (P171p Landen)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (P171p Landen)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34058 |
koe |
koe:
kui̯ (P171p Landen, ...
P171p Landen),
kui̯ǝ (P171p Landen),
kȳi̯ǝs (P171p Landen),
køi̯ (P171p Landen),
kø̄ (P171p Landen),
kā (P171p Landen),
kūi̯ (P171p Landen),
rind:
rent (P171p Landen),
vaars:
vi̯ās (P171p Landen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vɛs (P171p Landen)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
32568 |
koekenhort, vlaaienhort |
vlaaiwis:
vlǭjwis (P171p Landen),
wis:
wis (P171p Landen)
|
Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.]
II-12
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
kuts (P171p Landen)
|
een koets [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
kollonel (P171p Landen),
ənə kolonel (P171p Landen),
⁄n kolonel (P171p Landen)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|