| 21478 |
liniaal |
liniaal:
zelden gebruikt
een liniaal (P171p Landen)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
| 28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
lęjvǝt (P171p Landen),
linnen:
lenǝ (P171p Landen)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
| 31186 |
loodgieter |
loodgieter:
lūt˲gitǝr (P171p Landen),
lūǝt˲gīǝtǝr (P171p Landen)
|
Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
| 21596 |
loop van een geweer |
geweerloop:
geweerloep (P171p Landen)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
| 22998 |
lot(je) van de loterij |
lot:
lot (P171p Landen),
lotje:
lötteke (P171p Landen)
|
Lot. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 22400 |
loten |
loteren:
loëtere (P171p Landen)
|
Loten. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 21346 |
lui (lieden) |
mensen:
rijke minsche (P171p Landen)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
| 20205 |
man |
man:
man (P171p Landen, ...
P171p Landen)
|
man [ZND 11 (1925)]
III-3-1
|
| 34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
haŋkǝ (P171p Landen),
hęŋkǝ (P171p Landen)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
| 34395 |
mannelijk lam |
weertje:
wēǝrkǝ (P171p Landen)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|