33689 |
met steengruis verharde weg |
kiezelweg:
kiezelweg (P171p Landen),
kriezelbaan:
krizǝlbān (P171p Landen)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
29920 |
metselaar |
metser:
mę ̞tsǝr (P171p Landen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (P171p Landen),
metseren:
mɛtsǝrǝ (P171p Landen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmākǝr (P171p Landen),
mø̜jbǝlmākǝr (P171p Landen)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
31586 |
middennaafbanden |
domringen:
(enk)
dumreŋk (P171p Landen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (P171p Landen)
|
Mikken. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18795 |
minderen |
afnemen:
afneime (P171p Landen),
verminderen:
vermindere (P171p Landen)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
25957 |
molen |
molen:
mø̄lǝ (P171p Landen)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
25946 |
molenaar |
molenaar:
mőlǝnę̄r (P171p Landen),
muller/mulder:
mø̜ldǝr (P171p Landen)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
21598 |
mompelen |
brommen:
bromme (P171p Landen),
grommelen:
groemele (P171p Landen),
knorren:
knorre (P171p Landen)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|