e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Landen

Overzicht

Gevonden: 384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooisel strooisel: strui̯sǝl (Landen) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
stuiken (stoten) stoten: stōeëte (Landen) Stuiken (= stooten). [Willems (1885)] III-3-2
tien centiem vijf cent: vijf cent (Landen) Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 10 centimes? [ZND 28 (1938)] III-3-1
tijger tijger: tieger (Landen) Tijger. [Willems (1885)] III-3-2
timmerman schrijnwerker: sxrē̜jnwęrkǝr (Landen) Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] II-12
tochtig willig: welex (Landen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] I-11
toegangsprijs ingang: den ingang is ⁄n frang (Landen), ingangsprijs: də ingangsprijs ɛs ienə frang (Landen) De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)] III-3-1
troef troef: troef (Landen) Troef. [Willems (1885)] III-3-2
trommel trommel: trŏmmel (Landen) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlūpǝn (Landen) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11