33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zant (P171p Landen),
zavel:
zāvǝl (P171p Landen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
22697 |
zang |
zang:
zang (P171p Landen)
|
Zang. [Willems (1885)]
III-3-2
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zaege (P171p Landen),
zegge (P171p Landen)
|
zeggen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|
21298 |
zich bemoeien met |
aangaan:
aongaon (P171p Landen),
bemoeien:
bemoeie (P171p Landen)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17644 |
zijde |
zij(de):
zęj (P171p Landen)
|
Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7
|
22771 |
zingen |
zingen:
zinge (P171p Landen)
|
Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
31189 |
zinkbewerker |
zinkverwerker:
zinkverwerker (P171p Landen)
|
Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.]
II-11
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
as djop (P171p Landen),
hè es zoe erm as job (P171p Landen),
Job (P171p Landen)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zumǝ (P171p Landen)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
28991 |
zoom |
zoom:
zȳm (P171p Landen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|