e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaftboterhammen sneden: snējǝn (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zolder]) Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.] II-5
schaften eten: eten (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]) Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690] II-5
schaftlokaal eetzaal: eetzaal (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6] II-5
schande schande: ən šan (Lanklaar), ⁄t is ⁄n šan (Lanklaar) Een schande. [ZND A1 (1940sq)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schapenboer schaapsboer: šǭbzbūǝ.r (Lanklaar) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapenvet schapenroet: (o.).  šōͅpərōt (Lanklaar) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Lanklaar) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Lanklaar), scharren: šarǝ (Lanklaar), šarǝn (Lanklaar) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen schateren: šātərə (Lanklaar) schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)] III-1-4
schede messenschede: mɛsəšɛi̯ (Lanklaar), schede: šax (Lanklaar) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1