e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schede van de koe lijf: lī.f (Lanklaar) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): sjeel (Lanklaar, ... ), šīəl (Lanklaar), šéël (Lanklaar) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] || scheel [ZND m] || Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] III-1-1
scheen scheen: šēn (Lanklaar), šên (Lanklaar) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [ZND m] III-1-1
scheen van de asarm scheen: šēn (Lanklaar), šē̜ǝn (Lanklaar) Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b] I-13
scheenbeschermer beenbeschermer: beenbeschermer (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), scheenlap: scheenlap (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zolder]) Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885] II-5
scheermes schaars: šaars (Lanklaar), scheermes: ë šeeërmes (Lanklaar) Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei schei: šē̜i̯ (Lanklaar), scheien: šęi̯.ǝ (Lanklaar) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelftakkenbossen, schelfhorden mutserds: mø̜tsǝrs (Lanklaar) Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70] I-6
schemeren deemsteren: t diemstert (Lanklaar), grauwen: het grouwt (werkwoord)  ’t gràuwt (Lanklaar), schemeren: ət sxēmərt (Lanklaar) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: əd bəgent tə šēmərə v".r mən oͅugə (Lanklaar) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1