e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond schemer: də sxēmər (Lanklaar) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel dij: dei̯ (Lanklaar), heesje: īəskə (Lanklaar) Bovenbeen boven de knie. Zie afbeelding 2.39. [N 8, 32.8, 32.9, 32.10 en 32.11] || schenkel [Goossens 1b (1960)] I-9, III-2-3
schenkkan bierkannetje: bērkɛnkə (Lanklaar), bierkaraf: bērkaraf (Lanklaar), kan: kan (Lanklaar), karaf: karaf (Lanklaar), waterkaraf: wātərkaraf (Lanklaar), wijnkaraf: wīnkaraf (Lanklaar) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
scheppen scheppen: sxøpǝ (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zwartberg]), šøpə (Lanklaar), šø̜pǝ (Lanklaar) Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND A1 (1940sq)] || Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768] II-3, II-5, III-1-2
scheren scheren: šeeërë (Lanklaar) scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] III-1-3
scherf scherver: šɛrvəl (Lanklaar) scherf [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
scherp inhebben (het) scherp inhebben: ǝt šɛrp enhøbǝ (Lanklaar) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11
scherp kijken lonken: loŋkə (Lanklaar) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherp zetten scherpmaken: šɛ.rǝp mā.kǝ (Lanklaar) Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.] II-11
scherp, snede het scherp: šeͅrp (Lanklaar), snede: sneͅi̯ (Lanklaar), šnēͅi̯ (Lanklaar), waad: wāt (Lanklaar) De snijkant van een mes (snee, scherp, waad) [N 79 (1979)] III-2-1