e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobkous getje: yeͅttəkəs (Lanklaar) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: sloffen (Lanklaar) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: slogdeͅrəm (Lanklaar) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) sloor: sloeër (Lanklaar) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4
slot slot: slōǝt (Lanklaar), slūǝt (Lanklaar) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluier voile (fr.): vūl (Lanklaar) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluimeren meuken: [sic]  mo.kə (Lanklaar) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sluipen (Lanklaar) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)] III-1-2
sluitklep klep: klEp (Lanklaar), klep (Lanklaar) klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitmand sluitmand: slūtmanj (Lanklaar) In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.] II-12