e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snor moustache (fr.): mŏĕstasj (Lanklaar), snor: snŏĕr (Lanklaar) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1
snot pups: pøpš (Lanklaar), snot: snǫt (Lanklaar) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus onnutterd: waat ënën ŏĕnöttërt (Lanklaar) Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)] III-1-4
snottebel snotterbel: snō:tərbeͅl (Lanklaar) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren snoeven: snoeven (Lanklaar) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit snuit: snū:t (Lanklaar), snū:T (Lanklaar), snū.t (Lanklaar), snūt (Lanklaar), snuits: lang snoets (Lanklaar), snuts (Lanklaar), snū.ts (Lanklaar) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1
snuit van de wagen snuit: snūt (Lanklaar) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13
snurken snurken: snorkə (Lanklaar) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep sop: (vr.).  soͅp (Lanklaar) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soep van ingewanden gehengsoep: gəheŋsoͅp (Lanklaar) Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] III-2-3