e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soepketel, waterketel marmiet: zie toelichting wordbestand  mərmīət (Lanklaar), soepketel: soͅpkētəl (Lanklaar) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje gamel: gamɛl (Lanklaar), marmietje: mərmitšə (Lanklaar) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepterrine: vr.  soͅptrējn (Lanklaar) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: zoͅk (Lanklaar) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder bindel: beŋəl (Lanklaar) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soldaatjes krapjes: krɛpkəs (Lanklaar) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
solderen solderen: sǫldērǝ (Lanklaar) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
solliciteren werk vragen: werk vragen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) [N 95, 1001] II-5
soorten van dierlijke mest paardsmest: pē̜rts[mest] (Lanklaar), varkensmest: vɛ.rǝkǝs[mest] (Lanklaar) De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd ge√Ønformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f] I-1
soortige koe gelijnde koe: gǝlē̜i̯ndǝ kō (Lanklaar), goed model: gōt mǝdęl (Lanklaar) Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140] I-11