e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flens flens: flɛns (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.] II-5
flets leeps: lepsj (Lanklaar) geeps (flets) [ZND 01 (1922)] III-1-2
flikflooien mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  moewvêgë (Lanklaar) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim fluim: fluëm (Lanklaar), fløjm (Lanklaar) fluim [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
fluimen uitspuwen kwatsen: kwatšə (Lanklaar) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  fiesëlë (Lanklaar) lispelen [ZND 01 (1922)] III-3-1
fluiter tuinfluiter: Frings; half lang als lang omgespeld  tøͅi̯nfløͅi̯tər (Lanklaar) fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
fluweel, velours velours: flūr (Lanklaar) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fokmerrie kweekmeer: kwēkmēr (Lanklaar) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug kweekzoog: kwēksō.x (Lanklaar) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12