e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehurkt zitten op zijn hukken zitten: oͅp zən ukə zetə (Lanklaar) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geil, wellustig heet: heit (Lanklaar), warm: werm (Lanklaar) geil, wellustig [N 10C (zj)] III-2-2
geit geit: gęi̯.t (Lanklaar) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenpap: gēͅi̯təpap (Lanklaar) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Lanklaar) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gejoel gejuich: gëjoeëg (Lanklaar) gejoel [ZND 01 (1922)] III-3-1
geknotte wilg soets: ps. niet omgespeld; ü is geen fringsteken! Zo wordt het ook wel genoemd (= afgeknotte wilg).  süts (Lanklaar) wilg [N 38 (1971)] III-4-3
gekraagde roodstaart schouwenveger: Frings; half lang als lang omgespeld  šoͅu̯evēͅgər (Lanklaar) gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] III-4-1
gekruld haar krullen: krolle (Lanklaar), kroͅlə (Lanklaar) gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: dich moos geljt ebbe om te kenne betale (Lanklaar), dich moos gĕljt ebbe om kenne te betale (Lanklaar), gēͅlt (Lanklaar), geͅlt (Lanklaar, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  geͅjlt (Lanklaar), geͅld (Lanklaar) geld [ZND 14 (1926)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] III-3-1