17808 |
geven |
geven:
gēvə (L422p Lanklaar)
|
geven [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gëvéulig (L422p Lanklaar)
|
gevoelig [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L422p Lanklaar)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwɛlǝf (L422p Lanklaar),
welfsel:
wø̜lǝfsǝl (L422p Lanklaar)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜rei̯ (L422p Lanklaar),
spø̜rǝx (L422p Lanklaar)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gəweͅrəf (L422p Lanklaar),
gewricht:
kinnebak = geschieer
gëvrig (L422p Lanklaar)
|
gewricht [ZND 01 (1922)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezicht (L422p Lanklaar)
|
viel hij maar eens op zijn gezicht [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
ba.kəs (L422p Lanklaar),
bakkës (L422p Lanklaar),
muil:
moeël (L422p Lanklaar),
mŏĕël (L422p Lanklaar),
mul (L422p Lanklaar),
snuit:
snū:t (L422p Lanklaar),
snuits:
lang snoets (L422p Lanklaar)
|
bakkes [ZND 01 (1922)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || muil [ZND m] || muil (M.) [ZND 01 (1922)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || viel hij maar eens op zijn gezicht [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
17970 |
gezond |
er goed uitzien:
ziet er goed uit (L422p Lanklaar)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwāt (L422p Lanklaar),
zwade/zwaai:
(mv)
zwāi̯ǝr (L422p Lanklaar)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|