e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het roven prise matériel: prise matériel (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zwartberg]) Het wegnemen van de ondersteuningen uit het ontkoolde pand. [N 95, 544] II-5
het schietgat laden laden: lājǝ (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]) De schietlading in het schietgat plaatsen. Wat betreft het woordtype "bezetten", hierbij is sprake van een begripsverwarring. Volgens zowel de Mijnbouwkundige Nomenclator (pag. 61) als Vanwonterghem (pag. 64) en Lochtman (pag. 73) wordt deze term gebruikt voor "het afsluiten van een met springstof gevuld gat met behulp van een prop" (zie ook het lemma Opproppen). Volgens MBK II, pag. 33 verstaat men onder "bezetten": "het aanbrengen van de lading in het boorgat door of onder onmiddellijk toezicht van de schiethouwer." Het woordtype "bezetten" komt dan ook zowel voor in dit lemma als in het lemma Opproppen. [N 95, 405; monogr.] II-5
het volle bedrag de volle prijs: ps. omgespeld volgens Frings.  voͅlə prīəs (Lanklaar), het volle geld: ps. omgespeld volgens Frings.  hət voͅlle geͅljt (Lanklaar) volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)] III-3-1
het vuur doven blussen: bløsə (Lanklaar), bløͅsə (Lanklaar), doven: doͅu̯və (Lanklaar), uitdoen: oetdoen (Lanklaar), ūt˂dūn (Lanklaar) de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1
hete bliksem hete bliksem: (h)ēͅi̯tə bleksəm (Lanklaar) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heten heten: heite (Lanklaar) heeten [ZND 01 (1922)] III-2-2
heukeling opper: opǝr (Lanklaar) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitereengooien: [uitereengooien] (Lanklaar) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: h"əp (Lanklaar), heuëp (Lanklaar) heup [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)] III-1-1
heupjicht geschot: geshot (Lanklaar) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (ischias, geschot, steek(te), pleurijs, flerecijn). [N 107 (2001)] III-1-2