e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katoen katoen: kǝtūn (Lanklaar) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
katrolsysteem poulie: poli (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]) Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57] II-5
kauw dool: dèul (Lanklaar), Frings; half lang als lang omgespeld  døͅəl (Lanklaar), kauw: Frings; half lang als lang omgespeld  kau̯ (Lanklaar) kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kerkkauw [ZND 01 (1922)] III-4-1
kazuifel kazuifel: eine kezuvel (Lanklaar) Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] III-3-3
keel keel: kē̜.l (Lanklaar), strots: strūǫts (Lanklaar) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot gorgel: gorgël (Lanklaar), keel: kēl (Lanklaar), kēͅl (Lanklaar), strots: strooëts (Lanklaar), strōts (Lanklaar) een keel [ZND A1 (1940sq)] || keel [N 10b (1961)] || Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [N 10b (1961)] III-1-1
keelgat keelsgat: kēͅ.lsxāt (Lanklaar) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keep kweker: Frings; half lang als lang omgespeld  kwɛ̄kər (Lanklaar), spaanse boekweitvink: volgens I.4, p. 15; Frings; half lang als lang omgespeld  spānsə bokəsfeͅŋk (Lanklaar) keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)] III-4-1
keerdeur deur: deur (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zolder]) Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215] II-5
keerstrook, wendakker voordel: vyǝ.rǝl (Lanklaar), voorling: vīǝ.rleŋ (Lanklaar), vø̄ǝ.rleŋ (Lanklaar) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1