34158 |
klam trekken |
trekken:
trē̜kǝ (L422p Lanklaar)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
34159 |
klamvaars |
klamtrekker:
klamtrękǝr (L422p Lanklaar)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
24858 |
klaproos |
slaapkop:
sloapkop (L422p Lanklaar),
slǭpkǫp (L422p Lanklaar),
#NAME?
slaapkop (L422p Lanklaar)
|
klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
klefferen:
kleffërë (L422p Lanklaar),
kleͅfrə (L422p Lanklaar)
|
klauteren [ZND 01 (1922)] || klauteren (op een boom) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klāvǝr (L422p Lanklaar),
klee:
kliǝ (L422p Lanklaar)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klaavërë boer (L422p Lanklaar),
klāvrən ōͅs (L422p Lanklaar)
|
Klaveren: klaveren aas (kaartspel). [ZND B2 (1940sq)] || Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kleijaasch (L422p Lanklaar),
kleͅijāš (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
kleren:
klijr (L422p Lanklaar),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kleͅijər (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
27668 |
kleedlokaal |
kleedkamer:
klęjkāmǝr (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Laura, Julia])
|
De ruimte waar men zich kon verkleden en ook kon wassen blijkens woordtypen als "waskouw", "badlokaal" en "bad". Volgens de informant van Q 111 sprak men vroeger van "waskouw" en later van "badlokaal". [N 95, 7; monogr.]
II-5
|
27669 |
kleerhaak |
pungelhaak:
(mv)
pønjǝlhę̄k (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.]
II-5
|
19389 |
kleerhanger |
kapstok:
kapstoͅk (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
paardje:
pēͅrtjə (L422p Lanklaar)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)]
III-2-1
|