18065 |
klierziekte |
koningsziek:
kéunings(z)eek (L422p Lanklaar),
poliepen:
poliepe (L422p Lanklaar),
sint-markoen:
Sinte Markoen (L422p Lanklaar)
|
hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
splijten:
splieten (L422p Lanklaar)
|
Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
-
wenjtergreun (L422p Lanklaar)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klinken:
klinkt (L422p Lanklaar)
|
Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
24536 |
klit |
klit:
kled (L422p Lanklaar)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klūkǝ (L422p Lanklaar),
klokken:
klokǝ (L422p Lanklaar)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
27302 |
klok |
klok:
klok (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Ronde zeer zware steenklomp of klokvormig stuk gesteente dat met de platte kant naar beneden in het dak zit. Deze klomp was gewoonlijk met een dun laagje kolenstof bezet, zodat hij van buitenuit niet te herkennen was. Deze bollen of klompen konden zonder voorafgaande waarschuwing plotseling omlaag vallen. De informant uit Q 113 definieert deze klompen als versteende boomstammen waarvan de schil uit kool bestaat. Hierdoor hebben ze onvoldoende verband in het gesteente. Ook het woordtype "boomvot" (Q 121, Q 121c) wijst op een boomrest. [N 95, 896; N 95, 529; monogr.; Vwo 415; Vwo 425]
II-5
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitš (L422p Lanklaar)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L422p Lanklaar),
klǫmp (L422p Lanklaar)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)]
II-12, III-1-3
|
23281 |
klooster |
klooster:
klūstər (L422p Lanklaar)
|
Een klooster. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|