18124 |
koudvuur |
koudvuur:
koudvuur (L422p Lanklaar)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18339 |
kous met knoopjes |
slobkous:
slōpkoͅusə (L422p Lanklaar)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
ōs (L422p Lanklaar),
ə ōͅs (L422p Lanklaar),
kous:
kous (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
n kousen]:
kōs (L422p Lanklaar)
|
kous [ZND 01 (1922)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)], [ZND B1 (1940sq)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
beŋəl (L422p Lanklaar),
bin`əl (L422p Lanklaar),
binjël (L422p Lanklaar)
|
kousenband [ZND 01 (1922)], [ZND B1 (1940sq)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18793 |
kousenmand |
sokkenmandje:
zoͅkəmɛjntjə (L422p Lanklaar)
|
mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
strikgaren:
strek˃gārə (L422p Lanklaar),
strikwol:
strekwoͅl (L422p Lanklaar),
wol:
wol (L422p Lanklaar),
wollen garen:
wølə ˃gārə (L422p Lanklaar)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] || Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯.tǝr (L422p Lanklaar),
kouteren:
kǫu̯.tǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L422p Lanklaar)
|
kraag [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
28332 |
kraagschroef |
tire-fond:
tirfon (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kręi̯ǝ (L422p Lanklaar),
krɛi̯ǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|