21273 |
meester |
meester:
meister (L422p Lanklaar)
|
meester [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
28066 |
meester-opzichter |
chef-porion:
chef-porion (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Op elke verdieping is een chef-opzichter of meester-opzichter aangesteld. Hij voert het bevel over de opzichters. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 235]
II-5
|
28006 |
meesterhouwer |
eerste ouvrier:
eerste ouvrier (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
Leider van een groepje arbeiders. Hij heeft veelal het toezicht over de nachtdienst. Volgens de informant van Q 15 kon de meesterhouwer toegevoegd worden aan een opzichter in de afdeling. Hij was dan meesterhouwer-hulpopzichter. Ook een vervoersregelaar-telefonist kon een meesterhouwer zijn. Zie ook het lemma Regelaar Vervoer. [N 95, 149a; monogr.; div.]
II-5
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (L422p Lanklaar),
māxt (L422p Lanklaar)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
haagappelenstruik:
zie ook ZND24, 039a/b, apart ingevoerd
haagappëlëstroek (L422p Lanklaar)
|
haagdoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikeverd:
meͅjkēvərt (L422p Lanklaar)
|
meikever [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meisje:
mèəsjə (L422p Lanklaar),
mêsje (L422p Lanklaar),
mêsjə (L422p Lanklaar)
|
meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kappəlīn (L422p Lanklaar)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
boks:
bo͂ͅks (L422p Lanklaar)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
meken:
mē̜kǝ (L422p Lanklaar)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|