e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melaatsheid melaats, een -: melaatse (Lanklaar) Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)] III-1-2
melganzevoet schietsmeel: šø̜tsmē̜l (Lanklaar) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melk melk: męlk (Lanklaar), mɛ.lǝk (Lanklaar), mɛlk (Lanklaar) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
melk van het paard melk: męlǝk (Lanklaar) De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57] I-9
melkaders melkaders: mɛlǝkǭi̯ǝrs (Lanklaar) De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a] I-11
melkafromer afromer: ā.frøu̯mǝr (Lanklaar), melkafromer: męlǝkāfrø̜u̯mǝr (Lanklaar) De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.] I-11
melken melken: męi̯lkǝ (Lanklaar), mɛ.lkǝn (Lanklaar) Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.] I-11
melkgebit van kalveren kalvertanden: kǭvǝrtęŋ (Lanklaar), melktanden: mɛlǝktan (Lanklaar) [N 3A, 108a] I-11
melkgift van de zeug zog: zōx (Lanklaar), ˲sōx (Lanklaar) [N 19, 20] I-12
melkkannetje melkkannetje: bij l\\kkenk\\ staat een ae , dit is geen frings teken  meͅləkkɛnkə (Lanklaar), melkpotje: meͅləkpøͅtšə (Lanklaar), mɛləkpø͂ͅtjə (Lanklaar) melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)] III-2-1