34568 |
melkkar |
melkkar:
mē̜lǝkkęr (L422p Lanklaar)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mē̜lǝkō (L422p Lanklaar),
mɛlǝkōǝ (L422p Lanklaar)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
melǝkspēgǝl (L422p Lanklaar),
mɛlǝkspigǝl (L422p Lanklaar)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
17624 |
melktanden |
bijtertjes:
bīētërkës (L422p Lanklaar),
melktanden:
meləktan (L422p Lanklaar)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)] || melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19137 |
menen |
menen:
mejnə (L422p Lanklaar)
|
menen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
20470 |
menstruatie |
regels:
reegels (L422p Lanklaar),
znd 1 a-m;
reeëgels (L422p Lanklaar),
verandering:
znd 1 a-m;
verandering (L422p Lanklaar)
|
maandstonden [ZND 01 (1922)] || menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
mīərəl (L422p Lanklaar),
Frings; half lang als lang omgespeld
mērəl (L422p Lanklaar),
zwartmelder:
zwartmelder (L422p Lanklaar),
zwartmulder:
zwartmøldər (L422p Lanklaar),
als in Götter
zwartmöldër (L422p Lanklaar),
Frings; half lang als lang omgespeld
zwartmøͅldər (L422p Lanklaar)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)], [ZND B2 (1940sq)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merk (L422p Lanklaar),
meͅrəch (L422p Lanklaar),
meͅrək (L422p Lanklaar)
|
merg [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] || merg (O.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē.r (L422p Lanklaar)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
meerveulen:
mē.rvø̄.lǝ (L422p Lanklaar)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|