25946 |
molenaar |
muller/mulder:
mø̜ldǝr (L422p Lanklaar)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
34572 |
molenwagen |
molenwagel:
mø̄lǝwāgǝl (L422p Lanklaar)
|
Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d]
I-13
|
32856 |
molshoop in het grasland |
molsheuvel:
mǫlsø̄vǝl (L422p Lanklaar),
molshoop:
(mv mǫlsi̯.p)
mǫlsǫu̯.p (L422p Lanklaar)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
moend (L422p Lanklaar)
|
mond [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
moeël (L422p Lanklaar),
mul (L422p Lanklaar)
|
muil [ZND m] || muil (M.) [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
blaren:
blǭrǝ (L422p Lanklaar),
mond- en klauwzeer:
mont ęn klau̯wziǝr (L422p Lanklaar)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
22684 |
mondharmonica |
mondmonica:
de oe van moend kort en niet zuiver
moendmoenika (L422p Lanklaar)
|
Harmonica. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
ambajour (L422p Lanklaar)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
bof:
boͅf (L422p Lanklaar)
|
mondvol (moffel) [ZND B1 (1940sq)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
paater (L422p Lanklaar)
|
Monnik. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|