18608 |
nachtjapon |
nachtkleed:
nachtkleͅit (L422p Lanklaar)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nachtkle͂ͅijər (L422p Lanklaar)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17842 |
nachtmerrie |
maar:
mār (L422p Lanklaar),
meeër (L422p Lanklaar)
|
nachtmerrie [ZND B1 (1940sq)] || Nachtmerrie; hoe vertaalt gij, fr. jai eu le cauchemar? [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
18660 |
nachtpak |
hansop:
Van Dale: hansop, 2) wijd kledingstuk, gelijkende op de kleding der hansworsten, soort van overall, m.n. als nachtgewaad voor kinderen. vgl. WNT hanssop -hansop. 4) Bij overdracht. Naam voor een kleedingstuk (als nachtgewaad voor kinderen nog in gebruik), gelijkende op het gewaad van den hanssop, en bestaande uit lijf en broek met lange pijpen aan één stuk.
hansop (L422p Lanklaar)
|
nachtpak, overall-achtig ~ met een klep aan de achterkant [hansop] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24214 |
nachtzwaluw |
geitenmelker:
Frings; half lang als lang omgespeld
gēͅitəmeͅlkər (L422p Lanklaar)
|
nachtzwaluw (27 vrij zeldzame zomervogel; meest op de hei; bruin met allerlei streepjes en vlekjes; overdag onvindbaar; maakt geen nest; roep ratelend [errrrrr-orrrrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34179 |
nageboorte van de koe |
rein:
rē̜i̯n (L422p Lanklaar),
rɛi̯.n (L422p Lanklaar)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
rein:
ręi̯n (L422p Lanklaar)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagəl (L422p Lanklaar),
nāgəl (L422p Lanklaar)
|
een nagel [ZND A1 (1940sq)] || een nagel, (nagels) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
32986 |
nagewas |
herfstvruchten:
ęrǝfstfrø̜xtǝ (L422p Lanklaar)
|
Het tweede gewas dat op een veld wordt geteeld nadat men er eerder al geoogst heeft. Bamis is een verkorting van ''Bavo-mis'', ofwel 1 oktober, feest van Sint Bavo; het heeft dan ook de betekenis van "herfst". Vergelijk het lemma ''zaaien, van nagewas'' (2.3). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝnt (L422p Lanklaar)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|