23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
bêvert gooën (L422p Lanklaar)
|
Bedevaren. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op ë luip gooën (L422p Lanklaar)
|
op den loop gaan [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
op de markt staan:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅp də meͅrt gaon staon (L422p Lanklaar)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
oͅp sən tīnə loͅupə (L422p Lanklaar)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp ǝnǝn ǭyp šø̜dǝ (L422p Lanklaar)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
slenteren:
slɛntǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]
I-9
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
opǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp ǝ lø̜i̯.p ˲gūǝ.n (L422p Lanklaar)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27155 |
op hopen zetten |
hopen maken:
ø̜̄yp mākǝ (L422p Lanklaar)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
huisten:
ūstǝ (L422p Lanklaar)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|