27244 |
ophaalmachinist |
machinist van de schacht:
machinist van de schacht (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zolder])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
18218 |
ophanger |
ophangertje:
ophengerke (L422p Lanklaar)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
oͅpklaorən (L422p Lanklaar),
opkloare
oͅpklōͅrə (L422p Lanklaar)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27701 |
opleidingsgebouw |
opleidingzaal:
opleidingzaal (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Plaats waar men de aankomende mijnwerker in het vak schoolt. Met de afkorting T.W.I. wordt bedoeld "Training Works Instructions". De Bovengrondse Vakschool, de B.V.S., leidde op tot bankwerker en elektricien (Kemp pag. 35). [N 95, 24; N 95, 24 add.]
II-5
|
34356 |
opleppen |
opleppen:
ǫplępǝ (L422p Lanklaar)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L422p Lanklaar),
vlechten:
vlø̜xtǝ (L422p Lanklaar)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triø̜̄rǝ (L422p Lanklaar)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
huist:
ū.s (L422p Lanklaar)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
veͅ:l (L422p Lanklaar)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
27859 |
opproppen |
dichten:
dichten (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Laura, Julia])
|
Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571]
II-5
|