21063 |
peul |
schaal:
schaal (L422p Lanklaar)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
schaal (L422p Lanklaar),
šāl (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
uitdoen:
oetdoen (L422p Lanklaar),
ū.dō.n (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
schaalerwten:
šāleͅrtə (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
uitdoen:
oetdoen (L422p Lanklaar)
|
bonen afhalen [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
hei zit dou altied te prakkezeiren (L422p Lanklaar)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
pipǝ (L422p Lanklaar),
tsjiepen:
tšīpǝ (L422p Lanklaar)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
27983 |
pijler |
taille/tèye:
taille/tèye (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden]),
tęj (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg])
|
Koolwinplaats van langgerekte vorm. De pijler wordt in de lengterichting enerzijds door de te delven koollaag, anderzijds door een ontkoolde ruimte begrensd en verschuift dwars op de lengterichting. De pijlerlengte wordt bepaald door de onderlinge afstand van de twee bij de pijler behorende galerijen. De hoogte van de pijler komt in het algemeen overeen met de dikte van de te delven koollaag. Het woordtype "boulevard" wordt gebruikt voor een grote pijler waarin men rechtopstaand de kolen kan losmaken. [N 95, 278; monogr.; Vwo 29; Vwo 171; Vwo 595; Vwo 765; Vwo 769; Vwo 779]
II-5
|
28376 |
pijlerband |
riem taille:
rim tęj (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Bandtransporteur voor een pijler. Om het schepwerk te vergemakkelijken en omdat de steenkoollagen vaak dun zijn, heeft men voor het gebruik in een pijler een speciaal soort bandtransporteur ontwikkeld. Daarbij worden de losgemaakte kolen niet op het bovenste banddeel, maar op de over de vloer slepende onderband geschept (Handb. H. pag. 69). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (pijler)- het lemma Pijler. [N 95, 664; monogr.]
II-5
|
28025 |
pijlerproduktie |
rendement:
rendement (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
De prestatie of produktie van één pijler. Volgens een aantal invullers (K 361, L 433, Q 7, Q 113) werd de produktie gemeten in het aantal wagens dat gestuurd werd. Met het woordtype "présumé" (Q 7) werd de verwachte prestatie van een werkpunt aangegeven. Een aantal opgaven is mogelijkerwijs ook van toepassing op de prestatie van één houwer. Zie ook het lemma Houwereffect. [N 95, 481; monogr.]
II-5
|