17991 |
pijn |
pijn:
piën (L422p Lanklaar)
|
pijn [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
steek (L422p Lanklaar),
stekende pijn:
steikende pein in de lenje (L422p Lanklaar)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
achterscheen:
axtǝršɛ̄ǝn (L422p Lanklaar),
voorscheen:
vø̜̄ǝršɛ̄ǝn (L422p Lanklaar)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
20876 |
pijpensteel |
pijpensteel:
pɛəpəsteəl (L422p Lanklaar)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
18642 |
pijpjesmuts? |
pijpjesmuts:
pipkəsməts (L422p Lanklaar)
|
pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛ.lǝf˱bęnjǝr (L422p Lanklaar)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18162 |
pil |
pil:
pil (L422p Lanklaar)
|
pil [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24225 |
pimpelmees |
pimpeltje:
Frings; half lang als lang omgespeld
pøͅmpəlkə (L422p Lanklaar)
|
pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28052 |
pin, puntijzer |
pin:
pen (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits]),
piqueurbeitel:
pikø̄rbęjtǝl (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits]),
piqueurpin:
pikørpen (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
De pinvormige ijzeren steekbeitel van de luchthamer. [N 95A, 7; N 95, 760 add.; N 95, 736; monogr.; Vwo 68; Vwo 362; Vwo 604]
II-5
|
17670 |
pink |
pinkje:
pinkske (L422p Lanklaar)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pink (pinkel, pinker), kleine vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|