e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pofbroek pofbroek: pofbrōk (Lanklaar), poͅfbrōk (Lanklaar), smokkelbroek: smokəlbrōk (Lanklaar) plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)] III-1-3
poffen poffen: poffen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Emma, Maurits]), ps. omgespeld volgens Frings.  pofə (Lanklaar), pōͅffə (Lanklaar), souffleren: souffleren (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)] || Gezegd van de vloer van een mijngang die door de druk omhoog komt. De invuller uit Q 15 merkt hierover voor de mijn Maurits op dat het "zwellen" vooral voorkwam, wanneer het vloergesteente van de gang zachter was dan het dakgesteente. [N 95, 388; N 95, 932; N 95, 387; monogr.; Vwo 456; Vwo 612; Vwo 721; Vwo 860] II-5, III-3-1
pofmouw pofmouw: pofmouw (Lanklaar), pōͅfmuw (Lanklaar) pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] III-1-3
pokdalig pokken: pokken (Lanklaar) pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig, pokkelig). [N 107 (2001)] III-1-2
poken poteren: pōtərə (Lanklaar), ragelen: rochelen (Lanklaar), rōͅxələ (Lanklaar), roͅu̯xələ (Lanklaar) in de kachel poken [ZND 40 (1942)] || Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] III-2-1
politieagent police (fr.): polis (Lanklaar), pollis (Lanklaar) Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)] || Politieagent. [ZND 05 (1924)] III-3-1
pollepel potlepel: poͅtlēpəl (Lanklaar, ... ), poͅtlēəpəl (Lanklaar) Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)] || lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pollepel [ZND 04 (1924)] III-2-1
pols pols: pols (Lanklaar), poͅ:ls (Lanklaar) Een pols: plaats boven het handgewricht [N 106 (2001)] || pols [N 10b (1961)] III-1-1
polsmof mof: mof (Lanklaar), mŏf (Lanklaar), stuikje: vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof  stykskə (Lanklaar) een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)] || polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)] III-1-3
pommelee, appelschimmel (een) geappelde: gǝapǝldǝ (Lanklaar) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9