33257 |
rode klaver |
rode klaver:
rui̯ǝ [klaver] (L422p Lanklaar)
|
Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
34033 |
rode koe |
rode:
rūi̯ (L422p Lanklaar),
rode koe:
rui̯ [koe] (L422p Lanklaar)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L422p Lanklaar)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
34035 |
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen |
blaar:
blør (L422p Lanklaar)
|
[N 3A, 125b]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roed moos (L422p Lanklaar),
roedmoŏs (L422p Lanklaar),
rūət mōs (L422p Lanklaar)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
21183 |
roeien |
roeien:
rujə (L422p Lanklaar)
|
roeien [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
24235 |
roek |
roek:
Frings; half lang als lang omgespeld
ruk (L422p Lanklaar)
|
roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
piep:
piep (L422p Lanklaar)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele:
wīlǝ, wīlǝ (L422p Lanklaar)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
kwaak, kwaak:
kwāk, kwāk (L422p Lanklaar)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|