20705 |
rond wittebrood |
ronde weg:
(m.). mv.: {r#n w@g\\}.
roͅnə weͅk (L422p Lanklaar)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
27525 |
rondleiding |
bezoek:
bezoek (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.]
II-5
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
lummelen:
lømələ (L422p Lanklaar),
ronddraaien:
rondreͅjə (L422p Lanklaar),
rondlopen:
ro:ntlaupə (L422p Lanklaar),
rondlaupen (L422p Lanklaar)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
rongblokken:
rǫŋbløk (L422p Lanklaar),
schamelblok:
šǭmǝlblø̜k (L422p Lanklaar),
schameren:
(enkelv)
šǫmǝr (L422p Lanklaar),
schemelblokken:
šemǝlbløk (L422p Lanklaar)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
klamstekker:
klęmstękǝr (L422p Lanklaar),
rongblok:
røŋblǫk (L422p Lanklaar),
rongen:
roŋǝ (L422p Lanklaar),
rongstekken:
rǫŋstękǝ (L422p Lanklaar),
schamelrongen:
šǭmǝlroŋǝn (L422p Lanklaar),
schamerstekken:
šǭmǝrstɛkǝ (L422p Lanklaar)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
huizen:
hōzǝ (L422p Lanklaar),
klammen:
klamǝ (L422p Lanklaar)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
(een) bruine:
brunǝ (L422p Lanklaar)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
donkerrode:
dǫŋkǝrrūi̯ (L422p Lanklaar),
roodbonte:
rūt˲bǫntǝ (L422p Lanklaar)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
34030 |
roodbonte koe van het oranjerode type |
oranjerood (bijvgl. nmw.):
oraŋǝrūt (L422p Lanklaar)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
Frings; half lang als lang omgespeld
rūtbøͅrskə (L422p Lanklaar)
|
roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|