33750 |
ruin |
ruin:
rø̜i̯n (L422p Lanklaar)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
roete (L422p Lanklaar),
roetən oas (L422p Lanklaar),
rutə (L422p Lanklaar)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
rits:
rits (L422p Lanklaar)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
ryfə (L422p Lanklaar),
schokken:
schokken (L422p Lanklaar)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
rind:
rɛi̯nt (L422p Lanklaar),
rɛnjt (L422p Lanklaar)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24349 |
runderhorzellarve |
angelsbeitel:
aŋəlzbeͅi.tələ (L422p Lanklaar)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
biǝstǝ (L422p Lanklaar),
bīǝstǝ (L422p Lanklaar),
vee:
vīǝ (L422p Lanklaar),
veestapel:
viǝstā.pǝl (L422p Lanklaar)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rindssoep:
(vr.).
rēͅi̯jntsoͅp (L422p Lanklaar)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
roĕpž (L422p Lanklaar)
|
rups [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
rasten:
meer gebruikt dan rØste
ràstə (L422p Lanklaar),
rusten:
røstə (L422p Lanklaar)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|