27640 |
schaftboterhammen |
sneden:
snējǝn (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zolder])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21092 |
schaften |
eten:
eten (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5
|
27683 |
schaftlokaal |
eetzaal:
eetzaal (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
19129 |
schande |
schande:
ən šan (L422p Lanklaar),
⁄t is ⁄n šan (L422p Lanklaar)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)] || t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šǭbzbūǝ.r (L422p Lanklaar)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
20696 |
schapenvet |
schapenroet:
(o.).
šōͅpərōt (L422p Lanklaar)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (L422p Lanklaar)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (L422p Lanklaar),
scharren:
šarǝ (L422p Lanklaar),
šarǝn (L422p Lanklaar)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
19045 |
schaterlachen |
schateren:
šātərə (L422p Lanklaar)
|
schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
17800 |
schede |
messenschede:
mɛsəšɛi̯ (L422p Lanklaar),
schede:
šax (L422p Lanklaar)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|