34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šōrpǭl (L422p Lanklaar)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
scheut:
šø̄ǝ.t (L422p Lanklaar)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
27878 |
schietdamp |
damp:
damp (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg]),
schietdamp:
schietdamp (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
šetə (L422p Lanklaar)
|
schieten [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
27849 |
schieten met tijdontsteking |
tijdschieten:
tijdschieten (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Bij het schieten met momentontsteking worden verschillende reeksen schietgaten afzonderlijk geladen en afgeschoten. Bij het schieten met tijdontsteking schiet men ook met opeenvolgende reeksen, maar men laadt alle schietgaten in een keer, koppelt ze allen aan en men hoeft slechts éénmaal te ontsteken. Dankzij de tijdontstekers ontploffen de schoten met kleine tijdverschillen na elkaar. [N 95, 442; Vwo 782; N 95, 396 add.; N 95, 432; N 95, 434]
II-5
|
27850 |
schietgat |
boorgat:
boorgat (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
boren:
boren (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg, Eisden])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|
27858 |
schietkabel |
schiet(s)kabel:
schiet(s)kabel (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
dynamietkist:
dynamietkist (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|
27838 |
schietmeester, schiethouwer |
boutefeu:
but˱fø̄ (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei]),
moment-boutefeu:
momɛnt budfø̄ (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
tijd-boutefeu:
tęjtbut˱fø̄ (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De mijnwerker die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de lading in het schietgat en het tot ontploffing brengen daarvan. Uit de opgaven van de respondenten blijkt dat de term "schiethouwer" alleen in Nederlands Limburg werd gebruikt. Elke post had een voorman en wanneer daar geschoten moest worden was de voorman tevens schiethouwer. Daarnaast kende men schietmeesters die de schietwerkzaamheden op verschillende posten voor hun rekening namen en daarvoor een aparte premie kregen (Van der Maar pag. 4). Wat betreft het woordtype "boutefeu", oorspronkelijke betekenis "lontstok", daarover schrijft Vanwonterghem (pag. 76): "De volksoverlevering ziet in de naam boute-feu ten onrechte een element "boute". Dit komt omdat men tot in de vorige eeuw de schietmeester inderdaad ook penitent noemde, dit wegens de grote gevaren aan zijn beroep verbonden. Hij moest namelijk vóór al de andere mijnwerkers afdalen en op de plaatsen waar men moest schieten met een lange stok (boute-feu genaamd) met een fakkel het mijngas tot ontploffing brengen. Oude mijnwerkers vertellen dat daarvoor soms gevangenen en veroordeelden gebruikt werden." De benamingen "tijdschieter", "tijdschietmeester" en "tijd-boutefeu" zijn specifiek van toepassing op een schietmeester die bevoegd is om te schieten met tijdontsteking. [N 95, 145a, b; N 95, 396; N 95, 397; monogr.; Vwo 179; Vwo 340, Vwo 405; Vwo 527; Vwo 688; Vwo 783]
II-5
|