34522 |
seksen |
seksen:
sęksǝ (L422p Lanklaar),
sɛksǝ (L422p Lanklaar)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
sellerij:
seͅlərei (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19778 |
sering |
meibloem:
-
meibloem (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
meibloom (L422p Lanklaar)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
sərvīs (L422p Lanklaar),
sərvīəs (L422p Lanklaar)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21256 |
servituut |
veldweg:
eine veljtwieig (L422p Lanklaar)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
spreitje:
spreͅi̯kə (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelplag:
frānjəlpla.k (L422p Lanklaar)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
Frings; half lang als lang omgespeld
seͅis (L422p Lanklaar),
sijsje:
séïskë (L422p Lanklaar)
|
sijs [ZND m] || sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17752 |
sik |
bokkenbaardje:
bŏĕkëbeeërtjë (L422p Lanklaar)
|
Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
sīkǝl (L422p Lanklaar),
zikkel:
zekǝl (L422p Lanklaar),
zi.kǝl (L422p Lanklaar)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|