34601 |
slekken |
slekken:
slɛkǝ (L422p Lanklaar)
|
Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d]
I-13
|
17930 |
slenteren |
slenteren:
sleͅntərə (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar)
|
lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slejpə (L422p Lanklaar),
slijpə (L422p Lanklaar),
slęi̯.pǝ (L422p Lanklaar)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen [ZND A2 (1940sq)] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)]
I-2, III-1-2
|
27223 |
sleper |
main d''oeuvre:
manø̄vǝr (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg])
|
Algemene benaming voor ongeschoolde, ondergrondse mijnwerkers die zich met het vervoer bezighouden. Een respondent uit Q 121 merkt dan ook op dat de sleper bijvoorbeeld niet mocht roven. [N 95, 142; N 95, 585; monogr.; Vwo 115; Vwo 373; Vwo 713]
II-5
|
19374 |
sleutel |
sleutel:
slyətəl (L422p Lanklaar),
slø̄təl (L422p Lanklaar),
sløətəl (L422p Lanklaar)
|
Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] || sleutel [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleutel:
-
kerkeslŏŭtel (L422p Lanklaar)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
22469 |
sliepuit |
jits, jits:
jits, jits (L422p Lanklaar),
sliepuit:
sliep oet (L422p Lanklaar)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
31588 |
slijkvanger |
slijkplaat:
slikplāt (L422p Lanklaar),
slijkvanger:
slik˱vaŋǝr (L422p Lanklaar)
|
Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e]
II-11
|
18022 |
slijm |
snotter:
snotter (L422p Lanklaar)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slover:
slǭvǝr (L422p Lanklaar)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|