e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snee brood snede brood: snêj broéëd (Lanklaar) een snede brood [ZND 06 (1924)] III-2-3
sneeuwbui sneeuwbui: snībøj (Lanklaar), sniebuj (vr.)  snībøj (Lanklaar) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: snijë (Lanklaar, ... ), snijə (Lanklaar, ... ), snījə (Lanklaar, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sniej (Lanklaar, ... ), snī (Lanklaar), snīēje (Lanklaar, ... ), snie (m.)  snîə (Lanklaar) sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
sneltrein expres (<fr.): ⁄n expres (Lanklaar) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
snijtand voorste tand: vörstë tan (Lanklaar) snijtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
snijwonde snee: snej (Lanklaar), snêj in dë vingër (Lanklaar) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)] III-1-2
snikken snoffen: snofə (Lanklaar) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen slokken: slŏĕke (Lanklaar), sloͅkə (Lanklaar) snoepen [ZND 07 (1924)], [ZND B1 (1940sq)] III-2-3
snoer snoer: snō ̞r (Lanklaar) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10